Er zijn van die plekken waar je nooit van je leven over zou lezen in een glossy reismagazine. En toch blijf ik er telkens naartoe trekken. Niet uit pure eigenwijsheid, maar omdat ze voelen als kruimels van een ouderwetse taart. De dorpen die bijna niemand meer opmerkt. Vooral in de grensstreek van Nederland en België. Je rijdt er zo doorheen zonder te merken dat je überhaupt een grens overging. En misschien is dat precies wat het voor mij zo onweerstaanbaar maakt.
Ik denk dat het ooit begon met een bord langs de weg. Zo’n vergeeld blauw bordje waarop ‘Wortel’ stond. Mijn medepassagier lachte zich krom. Wortel. Wat moest je daar nu? Maar ik draaide het stuur naar rechts, alsof ik niet anders kon. En wat bleek? Een verlaten plein, een halflege frietzaak en een slapende hond die net te laat opzij sprong. En toch, het bleef hangen. Er zit iets in dat soort dorpen, iets tussen stoffig en verstild, maar het zuigt me iedere keer weer terug.
Er zijn er tientallen van die gehuchtjes. Zondereigen. Putte. Luyksgestel. En aan de Luxemburgse kant, vlakbij Vianden, nog van die vergeten boerendorpen waar het leven zich afspeelt tussen de geur van houtkachels en tractorolie. Ik probeer ze niet bewust op te zoeken. Maar zodra ik merk dat Google Maps even geen idee heeft waar ik ben, weet ik: ik ben er weer.
Er is een patroon ontstaan in mijn reizen, dat geef ik toe. Geen wilde avonturen of exotische bestemmingen. Maar micro-reisjes door de rafelrand van de Benelux. Soms slaap ik in een toevallig geboekte B&B met meubels uit 1993, andere keren in een stacaravan die wiebelt als je de koelkast open doet. En eerlijk is eerlijk, ik heb een zwak gekregen voor die laatste categorie. Niet de grote vakantieparken met animatieteams en stoepkrijtwedstrijden. Nee, de kleine, halfvergeten veldjes aan de rand van het bos. Waar een haan je wakker kraait en de buurman met ontbloot bovenlijf zijn ochtendbiertje drinkt.
Dat soort plekken zijn er gelukkig nog steeds, al moet je beter zoeken dan vroeger. Een keer belandde ik in de buurt van Cuijk, in Noord-Brabant. Ik weet niet meer of ik er toen eigenlijk moest zijn of gewoon verkeerd reed, maar ik eindigde op een terrein vol chalets en stacaravans waar de tijd stil leek te staan. En ik bedoel dat op een goede manier. De beheerder vertelde me dat de chalets geleverd waren door lacet-niederrhein.nl, uit het dorp zelf. Lokale makelij, zei hij trots. Of het waar is weet ik niet, maar het klonk mooi. En ergens voelde het kloppend.
Wat ik leerde van al dat ronddolen: de grensgebieden ademen een soort dubbele identiteit. Dat hoor je aan het accent, proeft het in de koffie (meer melk, altijd meer melk) en ziet het in de versierde gevels van huizen waar Vlaamse zuinigheid en Nederlandse rommeligheid samenkomen in een soort charmante chaos. Je kunt er verdwalen zonder ooit echt verdwaald te zijn. Je koopt er oude kaas en vers gebrande koffie bij tankstations waar niemand haast heeft.
Ik weet dat mensen liever citytrips plannen. Musea, goede wifi, Instagrammable brunch. Niks mis mee. Maar voor wie even iets wil dat niet past in een reisschema, raad ik dit aan: zet je navigatie uit. Rijd richting de grens. Sla af waar het eigenlijk niet hoeft. Parkeer bij een kerk zonder naam. En loop een willekeurige straat in.
Misschien hoor je een grasmaaier in de verte, ruik je versgebakken wafels, zie je een kat slapen op een brievenbus. Misschien gebeurt er niks. Maar het kan zomaar het meest ontspannen moment van je hele jaar worden. Juist omdat niemand je daar verwacht. Zelfs jijzelf niet.
Ik blijf zoeken naar die dorpen. Niet omdat ik er iets móet vinden, maar omdat ze me herinneren aan wat reizen voor mij betekent. Niet verder, sneller, groter. Maar langzamer. En dichterbij. En als daar een wiebelende stacaravan aan te pas komt, dan is dat prima. Misschien zelfs perfect.
- Goudmunten kopen: een tijdloze investering voor de toekomst - 30/08/2025
- De leukste kledingstukken voor een avondje uit - 29/08/2025
- Elektrisch poetsen: ja of nee? - 17/07/2025


Geef een reactie